Morgenmiddag is er in de Tweede Kamer een rondetafelgesprek over de verduurzaming van ons voedselsysteem. Goed nieuws voor eenieder die hoopt op duurzamer voedselbeleid, zou je denken. Op de te verwachten inhoud van het gesprek valt echter het nodige aan te merken.
Goed nieuws voor iedereen die vindt dat de politiek zich meer met de verduurzaming van ons voedselsysteem moet bezighouden. De vaste Kamercommissie Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit trekt aanstaande donderdag een hele middag uit voor een rondetafelgesprek over ‘duurzame en gezonde keuzes voor consumptie’. De commissie gaat met niet minder dan veertien deskundigen in gesprek over het bevorderen van de gezonde keuze, voedselverspilling, de rol van landbouw en voedselbeleid in zijn algemeenheid.
De hoorzitting biedt een unieke kans kamerleden te doordringen van de noodzaak om nu eens echt werk te maken van een duurzaam voedselbeleid. Maar gaat dat komende donderdag ook gebeuren? Ik heb zo mijn twijfels. Ik nam de position papers van de sprekers alvast door en noteerde drie opvallende misvattingen die de commissie zomaar ten onrechte als de weg vooruit zou kunnen gaan zien. Ik bespreek ze hieronder, maar zal daarbij ook aandacht besteden aan de lichtpuntjes die ik in een aantal bijdragen vond — lichtpuntjes die de weg vooruit wijzen naar een daadwerkelijke verandering.
MISVATTING 1: DE OVERHEID MOET ZICH VOORAL NIET TE DIRECT MET EEN DUURZAAM VOEDSELBELEID BEMOEIEN
Opvallend veel sprekers omarmen het concept van de voedseltransitie als dé weg naar een duurzamer voedselsysteem. Zo’n voedseltransitie is een ‘beweging van onderop’, waarbij de overheid niets meer hoeft te doen dan voedselondernemers te verbinden, professionals op te leiden en ‘transitietafels’ te ‘organiseren’.
Opvallend genoeg zet het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) vraagtekens bij deze benadering en stelt het dat er ‘op dit moment zijn er nog geen trends meetbaar waaruit blijkt dat de doelen uit de transitieagenda gehaald zullen worden’. Het PBL stelt dat de trend alleen omgebogen kan worden als we ons realiseren dat er ‘pijnlijke’ keuzes gemaakt worden. Verduurzaming is geen technisch, maar een politiek probleem; de overheid heeft hierin een ‘sleutelpositie’.
Consumptiesocioloog Hans Dagevos sluit zich daarbij aan en beklaagt zich erover dat de politiek kwesties als minder vlees eten te snel als ‘gevoelig’ of ‘controversieel’ verklaart en geen effectieve maatregelen durft te nemen. Conclusie: erken dat verduurzaming een politiek, en niet een technisch probleem is, en loop niet weg voor de politieke keuzes die daarbij horen.
MISVATTING 2: CONSUMENTEN ZIJN DE BELANGRIJKSTE SPELERS IN DE KETEN
Veel sprekers hebben een rotsvast vertrouwen in het vermogen van consumenten om het voedselsysteem de goede kant op te sturen. Als die consument maar duurzame keuzes maakt, zo lijkt de gedachte, dan verduurzaamt het voedselsysteem vanzelf. De sprekers tonen zich huiverig voor ‘het inperken van de keuzevrijheid’ in het geval van voedsel en stellen dat ‘duurzame en gezonde keuzes niet geprogrammeerd worden op eenzelfde manier als bij duurzame energie.’
Gelukkig zijn er onder de sprekers ook critici van deze benadering. Zo stelt Lucas Simons van New Foresight dat het een ‘illusie’ is om te denken dat de consument de transitie zal bewerkstelligen. Hij pleit voor een actievere overheid om de consument de goede kant op te sturen.
Wie pleidooien voor een sterke overheidssturing zoekt, komt opvallend genoeg niet bij transitiedeskundigen uit, maar bij gezondheidswetenschappers als Maartje Poelman van de Universiteit Utrecht. Poelman stelt klip en klaar dat ‘structurele, universele (preventieve) maatregelen die gericht zijn op de gehele bevolking (bijvoorbeeld het verminderen van het zoutgehalte in soep, een soda-taks) tot meer gezondheidswinst leiden dan een aanpak waarin de eigen verantwoordelijkheid van het individu centraal staat (bijvoorbeeld individueel dieetadvies).’ Conclusie: stel paal en perk aan het dogma van de consumentensoevereiniteit: laat bedrijven en overheid de keuzes inperken en sturen.
MISVATTING 3: TUSSEN DROOM EN DAAD STAAN GEEN WETTEN IN DE WEG
Misschien komt het omdat er geen juristen zijn uitgenodigd, maar ik vind in de position papers weinig besef van de manier waarop het mededingingsrecht de verduurzaming bemoeilijkt. Dat mededingingsrecht is geschoeid op een economistisch wereldbeeld waarin consumenten en producenten elkaar altijd vinden in een perfect competitieve markt met volledige informatie. Dat heeft geleid tot de huidige situatie, waarin duurzaam voedsel een nicheproduct is voor een beperkte groep consumenten, die iets meer betalen voor een product dat vaak maar een beetje duurzamer is (‘fair trade’, ‘beter leven’ etcetera).
Wie wil dat de markt meer doet, zal afspraken tussen bedrijven toe moeten staan. Het mededingingsrecht bekommert zich echter vooral om de consument; niet om het milieu of dierenwelzijn. Het kabinet heeft twee weken geleden een wetsvoorstel naar de Raad van State gestuurd om de mededingingsregels te omzeilen via een soort algemeen verbindende verklaring van duurzaamheidsafspraken tussen bedrijven. Maar de lat daarvoor ligt hoog en het is maar zeer de vraag of zulke wettelijke maatregelen toch weer niet op bezwaren uit Brussel zullen stuiten. Conclusie: verduurzaming van ons voedsel vereist een herziening van het mededingingsrecht en de interpretatie daarvan door de nationale en Europese kartelwaakhonden.
Laten we de balans opmaken: deze hoorzitting biedt een unieke kans om de Tweede Kamer te doordringen van de noodzaak tot verandering van ons voedselsysteem. Maar ik vind dat de meeste deelnemers aan het gesprek een te groot vertrouwen hebben in de onzichtbare hand van de markt, de kansen van nieuwe technologie en de mogelijkheden van een ‘bottom-up’ voedseltransitie. Dat brengt het gevaar met zich mee dat de commissieleden deze hoorzitting vooral als een aanmoediging zien om lekker achterover te blijven leunen en de samenleving het werk te laten doen.
Wie echter met een scherp oog naar de position papers kijkt, ziet dat er een onderstroom is die niet meegaat in dit vertoog. Dat zijn de mensen die er voor pleiten van een landbouwbeleid naar een voedselbeleid te gaan, die laten zien dat marktpartijen gevangen zitten in winstgedrevenheid en die aantonen dat de meeste consumenten niet op eigen kracht tot een gezonde keuze komen. Het zijn ook de mensen die het meest duidelijk pleiten voor een overheid die actief en dwingend optreedt waar dat moet, en sturend en faciliterend waar dat kan. Voor zo’n actieve opstelling hebben we kamerleden nodig die op het puntje van hun stoel gaan zitten en beseffen dat zij zelf de sleutel in handen hebben naar een beter voedselsysteem.