FTM

Sinds ons land niet langer over een ministerie van Landbouw beschikt, is het Nederlandse landbouwbeleid bepaald geen toonbeeld van visie en consistentie geweest. De roep om het departement in ere te herstellen komt echter niet tegemoet aan de duidelijke behoefte voor een overkoepelend voedselbeleid. Wat dan wel?

Zou de discussie en besluitvorming over het fosfaatplan — zie de uitstekende reeks artikelen van Stijn van Gils hierover — net zo’n grote puinhoop geweest zijn als we in plaats van een staatssecretaris nog een echte minister van Landbouw hadden gehad? Die vraag kwam bij me op toen ik onlangs het bericht voorbij zag komen dat oud-minister van Landbouw Jozias van Aartsen de afschaffing van het ministerie ‘een grote fout’ noemt. Hij vertelde de verslaggeefster van de Leeuwarder Courant dat hij veel baat had gehad bij de vele boerenzonen die er op het ministerie werkten, omdat die het inzicht in de sector vergemakkelijkten en voor onderling begrip zorgden.

Van Aartsen’s verlangen naar de tijden van weleer is vreemd, al is het maar omdat zijn eigen partij het ministerie in 2010 de nek omdraaide en landbouw in handen van een staatssecretaris legde. Maar ook in 2013 liet hij zich al in vergelijkbare zin uit: toen vertelde hij het vakblad Boerderij Vandaag dat de sector een eigen minister nodig had om zo in de ministerraad zijn belang te kunnen bevechten.

Tijden van weleer

Van Aartsen’s pleidooi vindt eigenlijk alleen gehoor bij het CDA: dat heeft in zijn concept-verkiezingsprogramma een heuse minister voor Landbouw, Natuur en Voedsel opgenomen. De partij wond zich eerder dit jaar enorm op over de kop ‘Ik zit hier niet voor de boeren’ die NRC boven een interview met staatssecretaris van Dam plaatste. Kamerlid Jaco Geurts ging er meteen Kamervragen over stellen, zonder kennelijk de moeite te nemen het hele interview te lezen. Van Dam zei namelijk: ‘Ik zit hier voor iedereen, ik zit hier niet voor de boeren.’ Nu durft de partij de gekortwiekte quote zelfs ook nog in het verkiezingsprogramma te zetten en als argument te gebruiken om terug te gaan naar de tijden van weleer:

In het huidige kabinet was de sector toegevoegd aan de portefeuille van de staatssecretaris van Economische Zaken, die openlijk erkende ‘hier niet voor de boeren te zitten’. Wij zien in een aparte minister voor landbouw, natuur en voedsel de erkenning van het grote belang van deze sector, dat er bovendien toe leidt dat weer in samenhang naar de verschillende vraagstukken wordt gekeken.

Maar over welke samenhang hebben we het dan? Wie het CDA-programma leest, begrijpt dat het economische belang van de boeren voorop staat. De partij spreekt in het concept-verkiezingsprogramma over ‘goed, veilig voedsel en een duurzame schone landbouw,’ maar rept met geen woord over de milieuproblemen die de landbouw in Nederland veroorzaakt. (Wel legt de partij verrassend genoeg een link tussen voedsel en volksgezondheid: het CDA wil af van de te vrijblijvende convenanten over suiker, zout en vet en pleit zelfs voor een belasting op suiker. Dat is ronduit revolutionair te noemen voor een partij die het Nederlandse poldermodel belichaamt en het altijd veel liever aan de sector overlaat dan met dwingende regels te komen).

Inmiddels heeft het CDA spijt van deze keuze, en wil ze terug naar vroeger tijden, maar overal om ons heen zien we juist een beweging de andere kant op. Dat is er een waarin het landbouwbeleid langzaam verandert in een voedselbeleid, juist om er voor te zorgen dat milieu, volksgezondheid en dierenwelzijn meer aandacht krijgen. Het rapport ‘Naar een voedselbeleid’ van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid speelde hier een sleutelrol in. Er stond niets nieuws in, maar het feit dat het belangrijkste adviesorgaan van de regering de noodzaak van een voedselbeleid onderstreepte, zorgde ervoor dat de Kamer de druk op het kabinet opvoerde om hier wat mee te doen.

Van Dam heeft dat in de beperkte periode die hij als staatssecretaris had zo goed en zo kwaad als hij kon gedaan. Het kabinet bracht in 2015 een voedselagenda uit waarin Van Dam samen met minister van volksgezondheid Edith Schippers de contouren van het nieuwe voedselbeleid schetste. Hij gebruikte het Nederlandse voorzitterschap van de EU om deze discussie ook op Europees niveau van de grond te krijgen en te pleiten voor een landbouw- en voedselbeleid. Ook belegde hij een bijeenkomst rond de problematiek van de patentering van de natuurlijke eigenschappen van planten, die er mede toe leidde dat de Europese Commissie zich daar nu expliciet tegen heeft gekeerd.

Integrale visie

In de aanloop naar de verkiezingen zien we deze noodzaak ook terug in veel van de concept-verkiezingsprogramma’s. Bij alle partijen is er opvallend veel aandacht voor de relatie tussen voedsel, klimaat, volksgezondheid en dierenwelzijn. Alleen het CDA, de SGP en de VVD zetten de belangen van de boeren klip en klaar op nummer één. De vraag is vervolgens hoe we ervoor kunnen zorgen dat een volgend kabinet echt werk maakt van een integrale visie op voedsel.

De gang van zaken rond het fosfaatplan is wat dat betreft zorgwekkend. Hoe kan het dat Van Dam in eerste instantie akkoord ging met een plan dat de duurzame boeren even hard trof als diegenen die rücksichtsloos hun veestapel hadden uitgebreid na het aflopen van het melkquotum? Dat ging dus in tegen alle mooie principes die hij nu juist eerder met de Kamer in allerlei nota’s en debatten had gedeeld.

Als we zoiets in de toekomst willen voorkomen en een voedselbeleid willen hebben dat er voor iedereen en niet alleen de boeren is, moeten we de bewindspersoon uit het bastion van de landbouw weghalen. We kunnen dat op twee manieren doen. De eerste is het reorganiseren van beleidsterreinen en het opzetten van nieuwe ministeries, zoals het door de Partij voor de Dieren voorgestelde ministerie van Voedsel en Landbouw, of het door GroenLinks bepleite ministerie van Klimaat en Duurzame Economie. Misschien kunnen de kabinetsformateurs voor inspiratie te rade gaan bij Oostenrijk, dat in 2000 de ministeries van landbouw en milieu samenvoegde. Tegenwoordig draagt het de naam Ministerium für ein lebenswertens Österreich. Maar of dit soort reorganisaties goed uitpakt, is altijd maar de vraag: als de landbouwambtenaren eenvoudigweg van het ene naar het andere departement worden overgeheveld, garandeert dat nog niet dat het voedselbeleid tussen de oren zit.

Een andere optie is om niet te gaan morrelen aan de organisatie van de ministeries, maar een speciale bewindspersoon te belasten met het verder vormgeven van de voedselagenda. We zouden zo’n minister voor voedselbeleid kunnen modelleren naar het voorbeeld van de minister van Grotestedenbeleid. Die zat er zo’n jaar of tien en zorgde ervoor dat de problemen in de stad nu eens integraal bezien werden, en niet steeds door de bril van afzonderlijke departementen. Dat is nu precies wat er ook met de problemen rond voedsel gebeuren moet. Wie de voedselagenda bij één departement onderbrengt, loopt het gevaar dat andere departementen zich daar niet meer zo verantwoordelijk voor voelen. Met een minister zonder departement loop je dat gevaar niet. Zo’n persoon moet dan natuurlijk wel het recht krijgen om zich met alle beleidsterreinen waar voedselbeleid een rol speelt te bemoeien. En hij moet minister zijn, zodat hij iedere vrijdag de collega-ministers kan aanspreken en ze kan aanmoedigen tot een toekomstbestendig voedselbeleid te komen.